Google
Stuur een mail naar de Begeleidingsdienst voor Vrijescholen: P. van Meurs
                                                                  
Schrijven van teksten tekststructuur en kenmerken:

Klas 3 tekststructuur en tekstkenmerken       

 In het volgende voorbeeld verkent de leerkracht met de kinderen een kenmerk (het taalgebruik) van een informatieve tekstsoort: de routebeschrijving. Hiermee zijn ze waarschijnlijk minder vertrouwd dan met sprookjes en verhalen.

De kinderen hebben inmiddels hun routebeschrijvingen gemaakt. Vandaag gaan we die bespreken. Maar eerst wil ik ze leren dat er verschillende tekstsoorten zijn en dat iedere tekstsoort eigen kenmerken heeft. Zo kan ik de rest van de week ook bij het leesonderwijs aandacht besteden aan het verschil tussen verhalend en beschrijvend taalgebruik. Ik realiseer me terwijl ik bezig ben, dat we het niet alleen over tekststructuren hebben, maar dat we ook taal aan het beschouwen zijn.

Leerkracht:

“Toen jullie gister gingen schrijven, toen wisten jullie wel waarover je ging schrijven.

 

Leerlingen:

Ja

 

 

(door elkaar)

 

Leerkracht:

Wacht even, we moeten niet tegelijk praten, want dan verstaan we elkaar niet.

 

Job:

Als je dingen moet bedenken voor een verhaal, dat is heel anders.
Het is een groot verschil als je een verhaal gaat verzinnen of als je een routebeschrijving gaat schrijven. Als je een verhaal gaat verzinnen, nou, hoe zeg je dat nou, dan moet je het (de inhoud) bedenken en als je een routebeschrijving maakt, dan weet je eigenlijk wat je wil schrijven. Je moet alleen even bedenken hoe je het opschrijft.

 

Davey:

Ja, bij een verhaal moet je ook nog bedenken wat er gebeurt en zo.

 

Leerkracht:

Als je een routebeschrijving maakt, gebruik je andere taal. Dat hebben jullie net zelf uitgevonden. Kan je nu iets zeggen over wat voor taal je gebruikt?

 

Mira:

En-dantaal.

 

Leerkracht:

En-dantaal, ja.

 

 

(schrijft dit op het bord)

 

Fanny: 

En ehm, ja, ehm, ja, eigenlijk allemaal dezelfde woorden zeg maar. Allemaal woorden die komen steeds terug. Meestal is dat en dan en dan en dan.

 

Leerkracht:

Dezelfde woorden. Wie weet er nog iets? Job?

 

Job:

Puntsgewijs.

 

Leerkracht:

Puntsgewijs. Dat is die manier van schrijven, hè. Dat je, eerst het een en dan het ander schrijft.

 

Elmar:

Ik weet hoe het komt dat je soms steeds en dan schrijft.

 

Leerkracht:

Ja, zeg het maar.

 

Elmar:

Omdat je, als je iets doet, steeds weer op iets anders komt en dan schrijf je en dan op.

 

Leerkracht:

Ja. En als je nou een routebeschrijving loopt, dan kom je ook steeds van het een naar iets anders dus dat komt samen.

 

Daniel:

Ik heb maar een keer en dan, maar ik heb ook: en dan moet je…

 

Anna:

Ja, ik ook.

 

Leerkracht:

Ja. Nou, dan kan ik ook nog zeggen en-dan-moet je taal, maar daarmee bedoelen jullie hetzelfde

 

Isa:

Nee dat moet, maar en dan hoef je niet per se te doen.

 

Leerkracht:

Nee, dan mag je, dan kan je ook nog en-dan-mag-je-taal zeggen en-dan-zou-je-kunnen-taal en als-u-heel-erg-graag-zou-willen-dan-zou-u-kunnen-taal, maar dat is allemaal hetzelfde.

Leerkracht:

Deze taal is geen verhalende taal, waarmee je mooie verhalen schrijft, maar dit is beschrijvende taal.

 

 

Na het gesprekje vraagt de leerkracht de kinderen kort een aantekening te maken van
de kenmerken van beschrijvende taal.

(In schema schrijven bij oriënteren op schrijven: Klas 3 tekststructuur en tekstkenmerken)